Toen brouwers begin deze eeuw bieren ontwikkelden met verschillende sterktes, hadden ze een notatiesysteem voor de vaten nodig. Ze gebruikten eenvoudige symbolen als leidraad: één ‘X’ symboliseerde de lichtste bieren, ‘XX’ (Dubbel) waren wat sterker en ‘XXX’ (Tripel) waren de zwaarste sloebers. Sterk en zwaar? Dat slaat natuurlijk op het alcoholpercentage. Al ligt het suikergehalte in het bier aan de basis: hoe meer suikers, hoe meer alcohol.
Bierdeskundigen nemen aan dat de monniken van Westmalle deze techniek als eerste toepasten. En dat had grote gevolgen, want sindsdien linken bierfanaten een Tripel met een blond bier, zoals Westmalle Tripel. Een Dubbel roept dan meteen weer associaties met bruine bieren op.
Maar dat is niet altijd terecht. Dubbel bier is wel nauw verwant met bruin bier, maar niet hetzelfde. Dubbels danken hun kleur eerder aan donkere kandijsuiker, in combinatie met speciale mouten. Echte bruine bieren doen het zonder die suiker en krijgen hun donkere kleur door de gebrande mout. Die zorgen voor intense aroma’s van chocolade en koffie.
Wat komt na Dubbel en Tripel? Quadrupel. La Trappe bracht als eerste een bier uit in die stijl. De opvallendste kenmerken: een hoog alcoholpercentage (10-12 % ABV) en intense smaken van karamel, honing, brood, rozijnen, vijgen, chocolade en vanille: een heel complex bier met een volle body en zoete afdronk.
Makkelijk is het niet, zo’n quadrupel brouwen. Gisten overleven niet makkelijk bij zulke hoge alcoholpercentages. Brouwers passen acclimatisatie toe om dat te voorkomen. Zo wordt de gist van Rochefort 10 (11,3%ABV) eerst gebruikt voor Rochefort 6 (7,5%ABV), daarna voor Rochefort 8 (9,2%ABV) en pas daarna is hij klaar voor de zwaarte van Rochefort 10. Verder gebruiken ze grote hoeveelheden bleke mout, verschillende speciale mouten én geraffineerde suiker om het hoge alcoholgehalte te bereiken.